JUNI 2019

Open brief aan wethouder Richard de Mos

Op de bijeenkomst van 14 januari 2019 met de bewoners van de binnenstad in Korzo theater, kreeg het ik het idee dat er eindelijk weer eens een wedhouder was opgestaan die de wensen van de bewoners serieus nam zonder in de veelheid van loze woorden en niet-te-begrijpen-taal te verzanden.
Je was gekomen ondanks dat je een week ziek geweest was en dat was ook nog te zien. Dit dwingt respect af bij de burgers van Den Haag.
Na afloop hadden we een prettig gesprekje over beeldende kunst. We besloten dat ik zou nazoeken wanneer de beeldententoonstellingen in de Paleistuin en in de tuin van het Vredespaleis waren geweest. Deze tentoonstellingen hebben destijds grote indruk op me gemaakt want ik zag daarin hoe met kunst een sterke band met inwoners en bezoekers kan ontstaan.

De tentoonstelling stond vanaf 30 mei tot 10 september 1990 en werd geopend door H.M Koningin Beatrix.
Het initiatief voor de tentoonstelling kwam van de toenmalige Stichting Paleistuin/Beeldentuin. De inrichting werd gedaan door Rudi Fuchs en van Marianne Brouwer. Fuchs was toen directeur van het Haags Gemeentemuseum en Brouwer was conservator van Rijksmuseum Kröller-Muller.
De bewoners uit de directe omgeving van de paleistuin kregen een passe-partout en dat maakte duidelijk dat de interesse en de aanwezigheid van de bewoners belangrijk werd gevonden.
Men was blijkbaar hoopvol gestemd en de uitkomst was om om de twee jaar een dergelijke expositie te organiseren. Helaas ging dat niet door – er kwam geen vervolg.
Ik was net uit buitenland terug en zeer verheugd over dit initiatief. Ik hoopte echt dat het initiatief zich zou herhalen: het leek mee een goede kans om beelden aan een groot publiek te laten zien en dat op een sfeervolle, bijna intieme schaal.

Gelukkig kwamen later de tentoonstellingen op het Lange Voorhout en bij de vijver van het Binnenhof: Beelden/DEN HAAG SCULPTUUR. Deze grote en langdurige manifestaties waren een feest voor de bezoekers. Mooie buitenlocatie, gratis toegankelijk en het gaf een goed overzicht van Den Haag. Ineens stond bij het Escher-Paleis onder meer Nana – een wulps beeld van Nikki de Saint Phalle. Maar ook zijn er mooie herinnering aan de beelden van Lynn Chadwick, de beelden van Gargallo, van Keith Haring en nog zoveel en daarmee werden het exposities waar menig stad in Nederland – of in het buitenland – jaloers op konden zijn.

In het vervolg op dit succes kwamen schommelingen in het beleid en dat resulteerde in geharrewar en dat eindigde uiteraard in ‘geen tentoonstelling’. Zo zijn er vorig jaar pogingen gedaan om via Pulchri het een en ander te tonen. Maar ook dat haalde het niet: jammer. Daarover daarover zou nog wel eens een interessante discussie kunnen plaatsvinden met de kunstenaarsverenigingen en het college van Den Haag.

Maar Den Haag heeft nog zoveel mogelijkheden om de kunst in het zonnetje te zetten en in het verleden is dat toch regelmatig – en soms met eclatant succes – gelukt. Ik vind het oprecht verdrietig dat veel ideeën nooit tot daden kwamen.

Ik spreek uit ervaring. Op verzoek heb ik deelgenomen in verschillende besturen om de cultuur van Den Haag te tonen. Uit die activiteiten heb ik mooie herinneringen aan het Groot Grafisch Project in het voorjaar ’86 te zien in het Haags Gemeentemuseum. Een groot succes was de Haagse Salon in en bij de opening van het nieuwe Stadhuis. In het najaar ’95 zien ruim 25.000 bezoekers de expo en die kreeg – vanzelfsprekend in deze samenwerking en periode – veel publiciteit.
De Haagse Salon organiseerde onder leiding van prominente personen als Max Danser – oud medewerker van Ziekenhuis Westeinde – en Henk van der Plas – directeur van de Grafische Werkplaats INKT – opnieuw van alles. Spraakmakende tentoonstellingen – onder meer in de Grote Kerk – maar ook kalenders met werk van grafisch kunstenaars. Voor behoorlijk wat kunstenaars waren deze en andere activiteiten een goede start voor een zichtbare carrière. Ook belangrijk: de voorzitters van de beroepsverenigingen in Den Haag en omgeving. Mensen als Cris Reehorst – directeur van de Koninklijke Academie – en Bob Bonnies – directeur van de Vrije Academie – kregen veel invloed op die manier. Het was kortom tussen ’86 en ’98 een bloeiende periode die groot effect had voor juist de Haagse kunstenaars.

Minder geslaagd waren de groeiende invloed en de lastige onderhandelingen die kunstenaars moesten voeren met STROOM.
STROOM is in het leven geroepen in 1989 door de toenmalige wethouder van Cultuur, Jack Verduyn Lunel. STROOM moest een bemiddelingsorganisatie zijn voor de belangen van Haagse kunstenaars. Persoonlijk heb ik dat maar ten dele als zodanig ervaren. Bij een tweede Haagse Salon veranderde STROOM de reglementen waardoor kunstenaars niet langer beschikten over een persoonlijk pr-budget en als gevolg daarvan hun aanwezigheid in de expo deels zelf moesten bekostigen.
Kunstenaars hebben door de jaren regelmatig tegen het beleid van STROOM geprotesteerd. Deels is dit verklaren door de observatie dat STROOM geleidelijk aan meer een expo ruimte en zichtbare smaakmaker wil zijn dan een dienende organisatie ter ondersteuning van autonome makers. Met collega-kunstenaars maak ik me ernstig zorgen als Arno van Roosmalen – directeur van STROOM – de aanmatigende houding aanneemt om ons te attenderen op een experimenteel publieksprogramma waar zij in hun accommodatie ruimte voor maken (zie een e-mail van 20/03/2019).

Vaak is een poging gedaan om in woorden en daden deze organisatie een helder beeld te geven van de belangen van kunstenaars. STROOM – als een door de gemeente Den Haag mede-gefinancierde organisatie lijkt daar blind en doof voor en gaat in geen geval het gesprek daarover aan. Is een beweging als TEGEN-STROOM hiervoor noodzakelijk?
Toen ik twee jaar terug in de Franse Auvergne kon exposeren en me oriënteerde op ondersteuning van STROOM bij vervoer van het werk, kwam ik wel van een zeer koude kermis thuis. Als dichter verwerkte ik mijn reactie daarop in de volgende tekst.

stroom, een gebed in voorschriften – 21 februari 2017

de antwoorden, gesluierd in vage
nietszeggende schrille klanken.
getrainde oogopslag, kleding
verhult niets, alleen dan het
moeten dragen

houding van een verlopen – in
dienstjaren – generaal.
het gelijk gepland in gespierde
benen, punten en coma’s in
plompe schoenen.

de ander, deemoed, krimpt onder
de verhulde leugens, bloed
tegen de slapen, bonken om de getrainde
onzin te ontzenuwen.
ogen zien de huichelarij geen
opening in het harnas van
dom zijn.

waar naar toe om de stroom te
keren, het verlangen – nee, de
moed – om uitingen van de kunst te
begeleiden, soms kabbelend maar altijd stromend,
eerlijk vruchtbaar haar stromen.

Deze open brief wil geen klaagzang zijn, het is voor mij eerder een verontrustend schrijven. Ik vind het belangrijk om in deze fase openheid te geven naar de burgerij en dat liefst in duidelijke taal. Gelukkig lees ik dat weekblad Den Haag Centraal de moed heeft om het een en ander duidelijk te maken en ook de verontrustende kant van ’t besturen aandacht geeft. Burgers hebben immers het recht te weten wat de plannen van het college zijn en vaak willen zij daar graag in meedenken.

Veel is onduidelijk en soms ook niet geloofwaardig. Leden van het Residentie-orkest gaven aan in de nieuwe muziekzaal het beweegbare podium belangrijk te vinden maar dat onderdeel sneuvelde in de ingewikkelde plan- en uitvoeringsfase. Intussen leven we in een periode van ‘naamsveranderingen’. Het letterkundig museum werd een Literatuurmuseum en binnenkort verandert de aanduiding Gemeentemuseum in een germanistisch gekozen Kunstmuseum. De genoemde redenen daarvoor lijken steeds meer met internationale pr te maken te hebben dan met inhoudelijk gekozen argumenten. Museum veranderen hier niet echt door – wel worden kosten gemaakt.

Er is verbijstering over de gang van zaken in en rond het COMM – het museum voor communicatie. Catchy title – ook hier. Maar de directeur lijkt – na bewezen misfunctioneren – toch met een goede financiële regeling te vertrekken. Dat is voor de gemiddelde Hagenaar onvoorstelbaar. De afstand tussen instituut en publiek wordt er geleidelijk aan steeds groter door. Dat nog afgezien van de commotie van bewoners die tegen het COMM protesteerden op grond van geluidsoverlast en ander direct ongenoegen. Naar mijn idee schoot hierin ook de gemeente tekort met slecht beleid en onduidelijke verklaringen.

Is het niet zo dat de gemeente Den Haag stevige subsidie aan deze instanties geeft op basis van heldere intenties en behaalde doelen? Hoe kan er dan zoveel ‘ruimte’ zijn voordat de gang zaken zichtbaar en dus te beoordelen is? Zou ook de gemiddelde burger niet meer baat hebben bij duidelijke uitspraken over de overschrijdingen in de bouw van het cultuurpaleis? Cultuur lijkt in deze fase meer gebaat bij kleine en zichtbare initiatieven dan met grote accomodaties, onbeweeglijke instellingen, die als machinaties overkomen in plaats van als beheersbare initiatieven ten dienste van een bevolking.

In mijn Couperus lezing in Pulchri – 26/09/18 – deed ik een suggestie om het culuurgebouw te eren met een Couperus-zaal. Nu ik er langer over denk ben ik van mening dat het ook een waardig gebaar kan zijn om daarin een zaal te vernoemen naar Hermance Schaepman. Zij was een vrouw die hard vocht om Den Haag in ere te houden en ze kwam in allerlei situaties op voor ‘haar’ kunstenaars. Wat mis ik die vrouw nu!

Coos Versteeg vond ik altijd een voortreffelijk interviewer die in de Haagse Courant menig kunstenaar op weg hielp. Hij raakte in de vergetelheid – ook hem mis ik.
In mijn gevoel was er meer en betere communicatie met het bestuur van Den Haag in voorgaande jaren.

Ik realiseer me dat veel plannen op de schouders van Haagse bestuurders liggen. Ik begrijp dat niet alles vanzelf naar wens verloopt. Maar ik heb ook de indruk dat instituten en gezagsstructuren geleidelijk de rol innamen van onderzoeken, uitwisselen, improviseren. Dat mis ik, terugkijkend op een carrière waarin ik Den Haag zag groeien tot een verrassende en dynamische kunststad.

Ik hoorde u spreken en daarin hoorde ik een bestuurder die de burgers serieus neemt. Het verheugt me, gaf me moed om dit te schrijven. Natuurlijk hoop ik dat het cultuurgesprek van Den Haag weer helder en open wordt en het beleid overtuigender.
Misschien is het een goed idee om in Pulchri in het najaar eens een open interview met u te houden? Ik zie het als een start voor een nieuw en veelbelovend gesprek.

Albert in ’t Veld,
Erelid van kunstenaarsvereniging ARTIBRAK – Voorburg en werkend lid van Pulchri – Den Haag.